Bonnard en Vuillard op het Comomeer
maandag 19 februari
Van welke schilders houd je het meest is natuurlijk een stomme vraag. Het is een bont gezelschap, waartussen door de jaren heen een paar constanten zitten. Vallotton, Vuillard en Hodler staan ergens bovenaan het lijstje. Voor Hodler moet je naar Zürich en Basel, voor Vallotton en Vuillard naar elk groot museum in de wereld, maar in Musée d’Orsay kom je al flink aan je trekken. Félix Vallotton (1865-1925), ook Zwitser, heeft er een voorbeeldig eigen zaaltje. De werken van Édouard Vuillard (1868-1940)hangen wat meer verspreid.
Ze waren begin 20 toen zij door een vriend, Maurice Denis, overgehaald werden zich aan te sluiten bij een groepje dissidente schilders; Les Nabis, waar ook Paul Gauguin en Paul Serusier al deel van uitmaakten. Er leek in die dagen een fikse ideeënstrijd gaande. De impressionisten schilderden voor hen te vormloos, en ook het dwingende karakter van de pointillisten beviel niet. Het ging hen om vereenvoudiging van het beeld, om kleur als vlak. Niet om de nabootsing van de natuur, maar om het uitdrukken van gevoelens. Het uitgangspunt was heel modern: het schilderij is niet meer dan een plat vlak waarop met verf kleuren geordend zijn. De vormtaal van de Nabis was decoratief; een (ook voor mij) beladen begrip dat toen juist gekoppeld werd aan het afbeelden van een hogere werkelijkheid. Zo is de natuur bij de Nabis niet de werkelijke natuur, maar een decor waar het leven even stil lijkt te staan. De stevige, heldere kleuren zijn afgebakend en bieden zicht op iets eeuwigs. Natuurlijk werden ook zij weer ingehaald en als hopeloos ouderwets gezien. De vrienden Bonnard en Vuillard –die een atelier deelden- leken vooral aangetrokken tot het milieu van de symbolisten (mystiek en spiritualiteit waren in de mode) , maar waren minder streng in de leer. Zij schilderden liever het intieme, dagelijks leven zoals zich dat afspeelde rond de grote tafel waaraan gewerkt, gelezen en gegeten werd. Vuillard woonde bij zijn moeder en zuster tot zij overleed in 1928. Het zijn z’n beste jaren; het latere (vaak in opdracht gemaakte) werk is een stuk conventioneler en saaier.
Er hangen in het musée d’Orsay ineens twee aanwinsten van Vuillard.
Eén fantastisch schilderij dat ik alleen uit de boeken kende; een fris, helder, uitgesproken zelfportret dat alle uitgangspunten van de Nabis nog in zich verenigt en een scene rond de tafel zoals alleen hij die schilderen kan.
Which painters do you like the most is a silly question. It is a colorful crowd, between which there are a few constants throughout the years. Vallotton, Vuillard and Hodler are at the top of the list. For Hodler you have to go to Zurich and Basel, for Vallotton and Vuillard to every major museum in the world, and of course to Musée d’Orsay. Félix Vallotton (1865-1925), also Swiss, has an exemplary private room. The works of Édouard Vuillard (1868-1940) are more scattered.
They were in their early twenties when they were persuaded by a friend, Maurice Denis, to join a group of dissident painters; Les Nabis, which Paul Gauguin and Paul Serusier were already part of. There seemed to have been a fierce battle of ideas going on in those days. The Impressionists painted for them too formless, and also the compelling character of the pointillists they did not like. They were concerned with simplifying the image. Not about the imitation of nature, but about expressing feelings. The starting point was very modern: the painting is no more than a flat surface on which colors are arranged with paint. The design language of the Nabis was decorative; a (also for me) burdened concept that was then linked to the representation of a higher reality. Thus, nature in the Nabis is not the real nature, but a setting where life seems to stand still for a moment. The firm, bright colors are constructed and offer a view of something eternal. Of course they too were caught up again and seen as hopelessly old-fashioned. The friends Bonnard and Vuillard – who shared a studio – seemed particularly attracted to the environment of the symbolists (mysticism and spirituality were fashionable), but were less strict in the doctrine. They preferred to paint the intimate, everyday life as it happened around the large table around which one worked, read and ate. Vuillard lived with his mother and sister until she died in 1928. They are his best years; the later (often commissioned) work is a lot more conventional and less exciting.
There are suddenly two recent acquisitions of Vuillard to be seen in the Musée d’Orsay.
One fantastic painting that I only knew from the books; a fresh, clear, outspoken self-portrait that unites all the principles of the Nabis and a scene around the table as only he can paint it.
Octogonaal zelfportret, 1890
Le Déjeuner Hessel, 1899
Le Déjeuner Hessel, (1899) is in 2016 geschonken door mevrouw Lucie Grandjean-Hessel. Misschien was het kleine meisje op de arm van de vrouw rechts, háár moeder wel. Een schilderij dat bij de familie thuis gehangen heeft en nu voor altijd en voor iedereen te bekijken is, weer terug in samenhang met zijn andere werken en die van zijn vrienden. Dat is zo mooi van een museum.